15

1 Alle belastingambtenaren en zondaars waren gewend om bij Jezus te komen om naar Hem te luisteren. 2 De Farizeeën en de onderwijzers van de wet mopperden en zeiden: "Hij ontvangt zondaars en eet met hen." 3 En Jezus vertelde deze gelijkenis aan hen: 4 "Wie van jullie, die honderd schapen heeft en er één van kwijt raakt, laat niet de negenennegentig in de wildernis achter en gaat het verlorene zoeken, totdat hij het vindt? 5 En als hij het vindt, tilt hij het met blijdschap op zijn schouders, 6 en als hij thuis is, roept hij zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt: 'Laten we blij zijn, want ik heb mijn schaap gevonden, dat verloren was.' 7 Op dezelfde manier, zal ik je zeggen, zal er blijdschap zijn in de hemel over één zondaar, die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben. 8 Of welke vrouw, die tien zilveren munten heeft, en er één verliest, doet niet een lamp aan en maakt het huis schoon en zoekt zorgvuldig, totdat zij hem vindt? 9 En als zij hem gevonden heeft, roept zij haar vriendinnen en buren bij elkaar en zegt: 'Laten we samen blij zijn, want ik heb de de zilveren munt gevonden, die ik verloren had.' 10 Ik zal je zeggen, dat er net zo veel blijdschap bij de engelen van God is over één zondaar, die zich bekeert." 11 En Hij zei: "Iemand had twee zonen. 12 De jongste van hen zei tegen zijn vader: 'Vader, geef mij het deel van ons vermogen, waar ik recht op heb.' En hij verdeelde het bezit onder hen. 13 Een paar dagen later verkocht de jongste zoon alles en ging op reis naar een ver land, waar hij zijn fortuin verspilde in een roekeloos leven. 14 Toen hij alles uitgegeven had, kwam er een zware hongersnood in dat land en hij had niet meer genoeg. 15 En hij trok er op uit en verhuurde zichzelf aan één van de mensen van dat land en die zond hem naar het veld om op zijn varkens te passen. 16 En hij verlangde er naar om zijn buik te vullen met de schillen, die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem. 17 Toen kwam hij tot zichzelf en zei: 'Hoeveel arbeiders van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. 18 Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. 19 Ik ben niet meer waard uw zoon te heten; zet mij op één lijn met één van uw arbeiders.' 20 En hij stond op en ging naar zijn vader. En toen hij nog veraf was, zag zijn vader hem en hij was met ontferming bewogen. En hij liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. 21 En de zoon zei tegen hem: 'Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard dat u mij uw zoon noemt.' 22 Maar de vader zei tot zijn bedienden: 'Breng vlug de beste kleding hier en trek het hem aan. Doe hem een ring aan zijn hand en schoenen aan zijn voeten. 23 En haal het gemeste kalf en slacht het, en laten wij een feestelijke maaltijd hebben, 24 want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden.' En zij begonnen feest te vieren. 25 Zijn oudste zoon was op het land, en toen hij dicht bij huis kwam, hoorde hij muziek en dans. 26 En hij riep één van de bedienden bij zich en vroeg, wat er te doen was. 27 Deze zei: 'Uw broer is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft.' 28 Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen kwam zijn vader naar buiten en smeekte hem. 29 Maar hij antwoordde zijn vader: 'Kijk, zoveel jaar ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod genegeerd, maar mij hebt u nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30 Maar nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opgemaakt met slechte vrouwen, hebt u voor hem het gemeste kalf laten slachten.' 31 Maar hij zei tot hem: 'Kind, je bent altijd bij mij en alles wat van mij is, is van jou. 32 Wij zouden feest moeten vieren en vrolijk zijn, want jouw broer hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden."